Geertjan Zuijdwegt: de gevangenisstraf in België
Op woensdag 28 mei organiseerde de werkgroep detentie van NRV een voormiddag over de wereld van Belgische gevangenissen vandaag, en de zoektocht naar alternatieven die passen in de tijdsgeest van de 21ste eeuw. De menselijke kost van opsluiting en de zoektocht naar humane(re) vormen van detentie stond hierbij centraal.
We konden die voormiddag op een brede belangstelling rekenen. Onder onze deelnemers telden we mensen uit de bisdommen, uit de solidariteitsorganisaties, en vrijwilligers van organisaties voor gevangeniswerking. Ook twee studenten godsdienst van de Odisee hogeschool sloten aan.
In deze artikelreeks geven we een bloemlezing uit de presentaties van onze sprekers, die op 28 mei lief en leed in de Belgische gevangeniswereld kwamen belichten. In deel 1 staan we stil bij de presentatie van Geertjan Zuijdwegt.
Geertjan is gevangenisaalmoezenier te Leuven. Daarnaast is hij als docent en onderzoeker verbonden aan de Leerstoel ‘Detentie, Zingeving en Samenleving’ van de KU Leuven. (Zie ook dit interview met Geertjan en zijn collega Pieter in onze artikelreeks "Solidariteit volgens"). In deze bijdrage gidst Geertjan ons kort door de geschiedenis van het Belgische gevangeniswezen. Daarbij was de invoering van de Basiswet voor rechten van gedetineerden (12/1/2005) een mijlpaal in ons land. Zijn na 20 jaar de levensomstandigheden in onze gevangenissen inderdaad veranderd?
De penitentiaire paradox
“In de 30 jaar dat ik hier zit, heb ik alleen maar meer rechten gekregen en is het er alleen maar slechter op geworden”. – Belgische gedetineerde
Met deze opmerkelijke analyse – een gedetineerde vertrouwde hem dit toe – ging Geertjan van start. Hoe is het mogelijk dat een groep overheen 30 jaar steeds meer rechten krijgt, en hun situatie toch verergert? Dat is de paradox in de Belgische gevangeniswereld. Het is een aanhoudend spanningsveld dat er mee te maken heeft, dat het wettelijk kader er pas gekomen is nádat gevangenissen als instituut reeds een eeuw functioneerden.
Om dit te begrijpen, moeten we een korte sprong in de geschiedenis maken.
De Belgische gevangenis tot 1945: eenzame opsluiting
In de 18de eeuw functioneerden onze gevangenissen als ‘opslagplaatsen’: het leven was er chaotisch, onhygiënisch, een hoop ellende.
In de 19de eeuw kwam hierin een radicale verandering door de hervormingsdrift van Edouard Ducpétiaux, Algemeen inspecteur van de gevangenissen (1830-1861).
Ducpétiaux geloofde dat de tijd in de gevangenis kon gebruikt worden voor de morele verbetering van gedetineerden. Een radicaal nieuw idee! Om dit uitvoerbaar te maken, zette Ducpétiaux een gigantisch bouwproject in gang: de nieuwe gevangenissen moesten volgens een kloostermodel gebouwd worden, met individuele (klooster)cellen.
In deze gloednieuwe gebouwen konden gedetineerden in aparte cellen opgesloten worden. Onder het nieuwe beleid moest alle contact met medegedetineerden immers verhinderd worden. De bedoeling was dat de gevangene – in eenzame afzondering – met zijn geweten zou geconfronteerd worden, en daardoor tot schuldbesef zou komen.

Dit werkte natuurlijk niet helemaal in de praktijk: gevangenen vonden manieren om contact te hebben met elkaar. Desondanks werd dit nieuw gevangenisbeleid volgens plan uitgerold, met de nieuwe gebouwen, en de nieuwe houding ten aanzien van gevangenen.
De Belgische gevangenissen vandaag zijn nog steeds volgens de bouwplannen van Ducpétiaux opgetrokken. Kortom: dit is waarom onze gevangenissen er zo uitzien! Als dit het beleid is dat we willen, zijn onze gevangenissen bouwkundig nog steeds goed georganiseerd.
Na de oorlog: van celbestaan naar gemeenschap
Het probleem is echter dat we dit niet meer willen. Na WO II werd het Belgische gevangenissysteem totaal overspoelt door collaborateurs, politieke gevangenen. Door deze catastrofale overbevolking barstte het systeem uit zijn voegen, en kon eenzame opsluiting niet meer uitgevoerd worden.
Tegelijk ontstonden nieuwe inzichten: de gevangenisadministratie stelde vast dat de gedetineerden geen slechte invloed hadden op elkaar.
Samen voerde dit tot een nieuw beleid: gemeenschap creëren in de gevangenis, waarbij mensen nog steeds heropgevoed worden. Er kwam aandacht voor tewerkstelling, sport, ontspanning en (beroeps)opleiding. Gevangen kregen meer vrijheden op het vlak van briefwisseling, bezoek, kleding, enz.
“Vergeefs zal men in de gevangenis zoeken naar een mens die wandelt, zwerft, flaneert of gewoon de hoek omgaat. De mens die zijn eigen looplijn schrijft, is er spoorloos. Alles staat stil of wordt bewogen.” – Serge Rooman, 2023
De totale inrichting
Door deze ontwikkeling heeft er zich in onze gevangenissen een vreemde spanning opgebouwd, die we vandaag overal terugvinden. Het is een menselijke situatie die sociologen de ‘totale inrichting’ noemen.
Alles gebeurt in hetzelfde gebouw, geregeld door dezelfde leiding. Een gemeenschap gedetineerden heeft uiteraard een heleboel behoeften. Die worden allemaal door een strak bureaucratisch regime verzorgd. Alle bewegingen in tijd en ruimte zijn strak formeel georganiseerd.
Dit maakt de kern van een ‘totale inrichting’ uit: binnen de gevangenis staan de deuren deels open, maar alle bewoners zijn ondergeschikt aan iedereen in uniform, en alles is superstrak georganiseerd. Er moet voor alles een rapportbriefje worden ingevuld. Je leeft in een bureaucratische, totalitaire staat.
Hier ligt het gevaar van detentieschade op de loer. De Belgische wetgeving weet dit, en heeft geprobeerd hieraan iets te doen.
De basiswet: schadebeperking en normalisering
Met de Basiswet voor rechten van gedetineerden (12/1/2005) wilde de wetgever een instrument invoeren om zoveel mogelijk detentieschade te voorkomen. De Basiswet is een ambitieus wetgevend kader: er wordt gemikt op 1. de maximale afbouw van de gevangenis als totaal-instituut, 2. een maximale normalisering van het alledaagse gevangenisleven, 3. een zo groot mogelijke openheid naar de buitenwereld, en 4. het uittekenen van detentietrajecten in het perspectief van mogelijke vervroegde invrijheidstelling.

In de Basiswet zit dus veel progressief – en transformerend – potentieel. Een grote hindernis daarbij is de botsing met het veiligheidsbeginsel. De wet preciseert óók dat gevangenissen ordelijk en veilig moeten zijn: de garantie van de interne en externe veiligheid. Dat wil zeggen dat er geen ontsnappingen mogen plaatsvinden, en de veiligheid van bewoners en personeel gegarandeerd moet worden.
Door deze ingebakken spanning wordt de praktische uitvoering van de Basiswet niet eenvoudig.
“Als je iemand wil leren goed met vrijheid om te gaan, is het gek dat je ze langdurig gaat opsluiten. Om een sportmetafoor te gebruiken: wanneer een voetballer een gruwelijke overtreding begaat, moet die een schorsing krijgen. Maar als je er een goede speler van wil maken, is het gek dat je hem daarom alle ballen afpakt en verbiedt op het grasveld te komen. Dan wordt rehabilitatie onmogelijk.” – Geertjan Zuijdwegt
Drie spanningsvelden in onze gevangenissen
Er schort vandaag veel aan de uitvoering van de Basiswet in onze gevangenissen. Niet omdat er geen ernstige pogingen worden ondernomen – maar omdat het ontzettend moeilijk is deze wet uit te voeren in het soort instituten die onze gevangenissen gewoon zijn.
Geertjan maakte dit concreter door drie spanningsvelden te beschrijven waarin personeel en gevangenen zich bewegen:
|
Verhardende standpunten in België
Ter afsluiting van zijn presentatie knoopte Geertjan graag aan bij een vraag van een deelnemer. Het wordt steeds moeilijker om in België vervroegd vrij te komen. Dat is best heftig wanneer je beseft dat ons detentiesysteem voorziet dat gevangenen vanaf 1/3de van hun straf kunnen vrijkomen.

Dat is een discours dat ook in de hoofden van mensen kruipt die beroepsmatig in de gevangenissector staan. Nochtans zouden zij beter moeten weten. Een groot deel van het publiek heeft een zeer abstracte voorstelling van wat gevangenisstraf is, en gooit gemakkelijk met getallen: “Sluit ze maar 10-15-20 jaar op”. Omdat men niet beseft hoe zwaar het is om opgesloten te zijn, en hoe snel detentieschade haar tol eist.
De échte vraag vandaag is: hoe zorgen we er voor dat gedetineerden niet de positieve vaardigheden verliezen die ze vóór hun opsluiting hadden?